Inhoudstafel

Dierpsychologie: Toenemende agressiviteit bij przewalski hengst...3

Persoonlijkheidstests: Vragenlijsten vergeleken met projectieve tests...5

De Psychologische consultatie: Relatievaardigheden.....6

Ontwikkelingspsychologie van kinderen: Fantasie in het werk van Melanie Klein8

Een Definitie van Filiale Maturiteit...................14

Een definitie van Parentificatie.......................15

What does sin mean to you?.............................17

Debate between Christianity and Psychology.............18

New Age: een persoonlijke evaluatie....................20

Résumé d’une texte de Robotique.................... 22



Dierpsychologie:

Toenemende agressiviteit bij przewalski hengst

Gedragsprobleem

De przewalski is één van de laatste echte wilde paardenrassen. Omdat ook zij bijna uitgestorven zijn worden enkele kudden in reservaten gehouden. In het Hellabrunn dierenpark in Duitsland maakt men zich echter zorgen over de toenemende agressiviteit van Bars, de hengst van zo'n kudde. De laatste zes jaar werden vier paarden en één van zijn eigen veulens zo erg toegetakeld dat ze moesten afgemaakt worden.

Uit een observatiestudie bleek dat 66% van de agressieve reacties konden gescoord worden als kuddegedrag en dat ernstige verwondingen ook steeds het gevolg waren van dit gedrag. De verklaring voor Bars agressiviteit werd dan ook in verband gebracht met dit kuddegedrag. Maar terwijl kuddegedrag eerder zelden gezien wordt in het wild, werd het 8.7 keer per uur geregistreerd bij Bars.

Functionele verklaring voor kuddegedrag

Het stellen van kuddegedrag belet dat paarden afdwalen van de kudde. Door in groep te blijven zijn ze minder kwetsbaar voor predators. Ze kunnen bijvoorbeeld afwisselend waakzaam zijn. Kuddegedrag houdt de merries ook weg van andere hengsten waardoor enkel het eigen genenmateriaal kan doorgegeven worden.

Causale verklaring voor verhoogd kuddegedrag bij Bars.

1) Het leven in gevangenschap gaat gepaard met stress en daardoor met een verhoogd spanningsniveau waardoor agressiviteit in het algemeen sneller en intenser uitgelokt wordt.

2) Het leven in gevangenschap brengt bepaalde conflictsituaties mee en het kudde- gedrag van Bars is in feite een ‘displacement activity’

3) Het temperament van Bars (eventueel in interactie met de situatie) speelt waar- schijnlijk eveneens een rol.

Opmerking

Verschillende studies bevestigen de hypothese dat het houden van dieren in gevangenschap de agressiviteit doet toenemen .

-Archer (1970) vond dat toegenomen agressie een algemeen verspreid fenomeen was bij zoogdieren in beperkte vrijheid.

-Stebbins (1974) observeerde dat niet-gedomisticeerde Appaloosa paarden een grotere frequentie en intensiteit van agonistic gedrag vertoonden wanneer ze gehouden werden in paddocks dan wanneer ze op open weiden werden gehouden.

-Skiff (1982) vond dat de hoeveelheid agressie van Przewalski paarden in gevangenschap verminderde als de oppervlakte van hun reservaat vergrootte.

Belangrijk zijn ook studies die onderzoeken hoe men gedragsconflicten kan minimaliseren bijvoorbeeld door rekening te houden met de associatie stallen- voedsel-gevangenschap, door te zorgen voor optimale oppervlakte en grootte van de kudde, enz.


Persoonlijkheidstests:

vragenlijsten vergeleken met projectieve tests

Vragenlijsten en projectieve tests zou ik graag met elkaar vergelijken vanuit hun bij - drage aan het therapeutisch proces.

Vragenlijsten leiden vaak tot een descriptieve diagnose. Iemand wordt getypeerd maar niet begrepen. Misschien helpt dit, bij een hoge predictieve validiteit, bij het ne - men van beslissingen, misschien vergroot dit langs theoretisch onderzoek onze men - senkennis, binnen het therapeutisch proces lijkt het mij bevooroordelend, statisch, kunstmatig en van weinig betekenis. Begrip kan naar mijn gevoel niet gebaseerd zijn op een descriptieve diagnose.

Men zou ook kunnen inzicht hebben in het onderliggend mechanisme dat hoort bij een bepaalde typering. Een meer structurele diagnose dus. Naar mijn gevoel laat inzicht in het menselijk functioneren een grotere fijngevoeligheid toe dan vragenlijsten kunnen bieden. Bij vragenlijsten moet de cliënt zich verplaatsen in de uitdrukking van de therapeut. Hij moet het kader van de therapeut op zijn belevingswereld leggen. Persoonlijk denk ik dat je op die manier niet altijd aansluiting krijgt en dat je vaak voorbij gaat aan wat belangrijk is. Meer vrijheid laat de cliënt toe zijn eigen belevingswereld te projecteren op het materiaal. Van de therapeut wordt dan verwacht dat hij vanuit inzicht in het menselijk functioneren en vanuit voorafgaand onderzoek met betrekking tot het aangeboden materiaal, begrijpt wat door de cliënt gebracht wordt.


De Psychologische consultatie:

relatievaardigheden

Een practicum over psychologische consultatie: ik verwachtte te leren hoe je de oorzaak van problemen zoekt en hoe je ze aanpakt. In mijn eerste poging als therapeut ben ik dan ook ijverig op zoek gegaan naar “het probleem”, maar al dat vragen stellen leverde een onsamenhangend en verwarrend gesprek op en gaf mij voortdurend het gevoel dat ik inbreuk pleegde op de privacy van de cliënt. We waren het er alle vier over eens dat er heel wat schortte, maar wat juist en hoe het dan wel moest, was niet duidelijk. Ook in de latere practica was volgens mij binnen de groep het geven van opbouwende kritiek moeilijk. We zaten met vragen als:

- therapeut één deed het anders dan therapeut twee, maar wie deed het beter?

- bij jou voelde ik mij zo, maar is het de bedoeling van therapie je zo te voelen en hoe zou ik mij voelen wanneer het geen fictief probleem betrof ?

Het concreet uitspreken van onze bedenkingen zorgde er waarschijnlijk wel voor dat ik gerichter luisterde en meer opstak tijdens de gezamelijke na besprekingen. En er viel heel wat te leren.

Dat hulpverlenen ook het uitdiepen van negatieve gevoelens inhoudt, verraste mij; zeker wanneer je bedenkt dat opbeuren of vermijden van gevoelige onderwerpen een veel gebruikte strategie is in de dagelijkse omgang. Het rollenspel bevestigde echter dat het exploreren van gevoelens en het empathisch luisteren zowel voor cliënt als therapeut meer voldoening biedt: de cliënt voelt zich vanzelfsprekend meer begrepen wanneer de therapeut inspeelt op wat hij zegt en belangstelling toont voor zijn gevoe - lens achter bepaalde situaties, en de therapeut kan de loop van het gesprek in handen laten van de cliënt; hij volgt hem en probeert zich in te voelen in de cliënt. Voor mij - zelf gaf dat het gevoel zinnig bezig te zijn, wat mij ervan overtuigde dat empathisch luisteren naar elkaar essentieel is voor praten dat meer wil zijn dan oppervlakkig tijd - verdrijf.


Verwonderlijk vond ik het gemak waarmee ieder van ons cliënt speelde: wanneer de situatie het vereist, blijkt het verwoorden van gevoelens al zijn het dan niet je eigen gevoelens blijkbaar toch niet moeilijk. De twijfel of die gespeelde reacties ook sa - menvallen met de werkelijkheid, zorgde in onze groep wel regelmatig voor onzeker - heid over de conclusies die we konden trekken uit het rollenspel.

En suggesties? Tijdens het practicum had ik het gevoel dat meer concrete aanwijzin - gen welkom zouden zijn, maar achteraf gezien vind ik het waardevol dat we de kans kregen het antwoord op bepaalde vragen in onszelf te zoeken. Die verantwoordelijk - heid en zo ook het opzet van het hele practicum vond ik echt motiverend. Psycholoog worden blijkt dus toch te maken te hebben met de mens als subject en vereist meer dan inzicht en kennis van allerlei deelaspecten van de psychologie. Ik hoop dat ge - lijkaardige practica volgen.


Ontwikkelingspsychologie van kinderen:

Fantasie in het werk van Melanie Klein

Onderwerp

Onderwerp van het werkje is de theorie van Melanie Klein. Omdat ‘fantasie’ belangrijk is in al haar theoretische stellingnames, koos ik het als focus bij het lezen van de teksten.

Melanie Klein ontwikkelde na Freud een nieuwe theorie over de vroegkinderlijke ontwikkeling. Naar haar theorie wordt vaak verwezen, soms wordt er op voortgebouwd, soms wordt er tegen gereageerd, soms wordt ze genegeerd. Hoe dan ook is Melanie Klein een belangwekkende figuur binnen de psychoanalytische ontwikkelingspsychologie. Ik wou dan ook graag iets te weten komen over haar werk.

Het concept ‘fantasie’

Het menselijk functioneren wordt vaak opgedeeld in denken, voelen, waarnemen. Denken definieert A.S. Reber's in zijn psychologisch woordenboek als ‘een covert en symbolisch proces van manipuleren van elementen’.1 Is fantasie een vorm van denken? En wat is dan specifiek aan het materiaal dat we gebruiken? Een tekort aan realiteitszin misschien? Of is het een waarnemen van wat uit ons binnenste naar boven komt, zonder veel bewuste inbreng? Of manifesteert ons fantasieleven zich voortdurend in al ons doen en laten?

Aan de manifestatie van fantasie koppelen we een innerlijke component. Ergens ontspringt fantasie, ergens wordt fantasiemateriaal, een fantasiewereld gevormd. Moeten we dit ‘ontstaan’ in verband brengen met instincten, een collectief onbewuste, betreden we religieus terrein? En wat is de rol van de buitenwereld en van onze gevoelens met betrekking tot onze innerlijk wereld?

Cambien. J.,pp 258-268



Melanie Klein neemt van S. Isaacs de volgende definitie over ‘Fantasie is het mentale correlaat, de psychische vertegenwoordiger van instinct. Er is geen impuls, geen instinctuele aandrang of respons, die niet ervaren wordt als een onbewuste fantasie. ... Een fantasie vertegenwoordigt de particuliere inhoud van de aandrang of gevoelens (bijv. wensen, angsten, vrezen, triomfen, liefde of verdriet) die de geest op dat ogenblik domineren’. 2

In gevoelens en instincten ziet Melanie Klein dus de bron van het fantasieleven. De buitenwereld heeft nauwelijks invloed.

Uit de gebruikte teksten bleek verder het grote belang dat ze toekent aan fantasie : fantasie structureert essentieel op intra- en preverbaal niveau het mentale leven. In de Kleiniaanse visie heeft elke mededeling een fantasieaspect.

Mij deed het denken aan een gedachtenstroom die opwelt zonder dat je er controle over hebt. Ik vroeg mij af waar je de transitionele ruimte van Winnicot kan situeren in het werk van Melanie Klein. Haar conceptuele definiëring kadert binnen haar ontwikkelings-psychologische theorie. Door middel van spelvormen, gesprekken en duiding met jonge kinderen verzamelde zij materiaal over onbewuste processen in de eerste jaren. Hieruit ontwikkelde zij een theorie over ontstaan en grondschema van het fantasieleven.

Ontstaan en grondschema van het fantasieleven bij Melanie Klein 3

Volgens Melanie Klein dreigt de baby overspoeld te worden door het apocalyptische gevoel dat de destructieve krachten de positieve gaan overmeesteren. Omdat het kind niet sterk genoeg is om met deze emoties om te gaan, worden ze naar buiten verplaatst. Recipiënt voor de projectie van deze emoties is de borst van de moeder. De borsten als eerste verschijningsvorm van de realiteit krijgen, in fantasie, de kwaliteiten goed en slecht toegedicht. In de slechte borst wordt alle agressie

2 Cambien. J. , pp 258-268


3 Meissner, pp 347-366


geprojecteerd. Dit leidt tot paranoïde angst : het kind is bang voor de objecten waarop het zijn eigen haatgevoelens heeft geprojecteerd. Tegen wat over blijft aan destructief gevoel binnen het kind worden intrapsychische verdedigingsmechanismen gemobiliseerd. De spanning die dit teweeg brengt in het infantiele ego resulteert in een scheiding in ‘instinctual levels’. Op die manier wordt bij het kind de basis gelegd voor het superego. Parallel met de projectie verloopt een proces van introjectie van de moeder borst met respectievelijk goede en slechte aspecten. De introjectie van de door projectie vernietigend geworden objecten, geeft het gevoel van een innerlijke aanval. De resulterende angst versterkt de wens om het vijandige object te vernietigen. Zo belandt het kind in een vicieuze cirkel. Wanneer de angst te hoog oploopt, treedt splitsing op in het superego waardoor meer elementen naar buiten kunnen geprojecteerd worden. Deze magische poging om de realiteit te beheersen, wordt door Melanie Klein de paranoïd-schizoïde positie genoemd. 4

Van fantasiewereld naar echte relaties

Projectie, introjectie en splitsing worden gemobiliseerd om de angst af te weren. Langzamerhand moet het kind leren deze angst te bestrijden door een stevig goed object in zich op te bouwen. Nadere kennismaking met het goede leidt echter tot de teleurstellende ervaring dat het onlosmaakbaar gebonden is aan het slechte. De moeder die frustreert is dezelfde persoon als de moeder die bevredigt. Maar als het kind een stevig goed object in zich heeft ontwikkeld, kan het omgaan met de vrees dat zijn woede tegen de frustrerende moeder de liefdevolle moeder gaat vernietigen en kan de paranoïde-schizoïde positie verlaten worden. Deze verzoening met de werkelijkheid gaat echter altijd met verdriet gepaard. Het vermogen te rouwen is dan ook de voorwaarde voor de overgang van de paranoïde-schizoïde positie naar de depressieve positie. Dit zou voor het eerst gebeuren rond drie tot zes maanden. Het bereiken van de depressieve positie is voor Melanie Klein de centrale ontwikkelingstaak van zowel het kind als volwassene : hierdoor verruilt men de

4 Cambien. J., pp 258-268


magische wereld van de fantasie voor de complexe, vaak droevige, maar tenslotte meer solide wereld van echt relaties. 5

Psychoanalyse als toegangspoort tot het fantasieleven

Melanie Klein verzamelde haar informatie met behulp van de psychoanalytische interpretatiemethode. Voor de psychoanalyticus heeft deze methode haar waarde bewezen. Voor de buitenstaander is het minder duidelijk.

Bij Melanie Klein resulteert de interpretatieve methode in vaak hallucinante omschrijvingen die met een stellige zekerheid geponeerd worden en kunnen schuilen achter onschuldig lijkende mededelingen. Zonder sympathie voor de psychoanalyse hou je volgens mij een karikaturaal beeld over aan haar teksten. Ik heb mijzelf aangemoedigd verder te lezen met de volgende gedachten :

– De theorieën van Melanie Klein worden ook binnen de psychoanalyse niet of niet zonder bezwaren aanvaard.

– Het al dan niet blijken van een betekenisvolle samenhang tussen voorafgaande en volgende associaties is een toets op interpretaties.

– Veel psychoanalytische theorieën komen bij de leek onwaarschijnlijk over terwijl ze na grondige studie toch duidelijk schijnen herkend te worden in de praktijk.

Neemt men aan dat veel psychoanalytische bevindingen correct zijn, dan blijft voor mij de vraag of haar ‘techniek’ als kennisverwervings- en therapeutische methode aanvaardbaar is. Bij Melanie Klein met haar methode om veel en diep te duiden, ook bij heel jonge kinderen, stelt zich die vraag in versterkte mate. Mag je je op een verstandelijke manier toegang verschaffen tot wat leeft in je binnenste / in het innerlijk van anderen ? Hoe ervaart iemand het dat anderen schijnen te begrijpen wat hij zelf niet bewust gebracht heeft ? En vooral welk mensbeeld, welk religieus idee zit achter een methodisch-technische benadering van het gevoelsleven ?

5 Ingleby. J.D.


Reactie van Winnicott en Kohut

De alleenheersende rol die de Kleinianen toebedachten aan fantasie, wordt vandaag de dag niet meer erkent. Meer en meer ontdekt men de mogelijkheden van de baby en erkent men het belang van de interactie tussen moeder en kind in de vroegste pre- verbale fase van de kinderontwikkeling. Parallel hiermee loopt een groeiende waar- dering voor het relationele in therapie. Iemand die veel belangstelling had voor de vroege moeder-kind relatie was Donald Winnicott. Hij verwerkte veel van de begrip - pen van Melanie Klein in zijn eigen theorie, erkent ook het belang van onbewuste fantasieën maar weigert de baby los te zien van de verzorger. Hij ontwikkelde het concept van de moeder die ‘goed genoeg’ is en beschrijft dat het noodzakelijk is dat er een zekere mate van ‘moederlijke preoccupatie’ met het welvaren van het kind bestaat. Hij introduceerde ook de begrippen ‘transitioneel object’ en ‘transitionele ruimte’ (een tussengebied tussen de innerlijke fantasiewereld en de buitenwereld). Hij zegt hierover : "Het transitionele object is de gezamenlijke creatie van kind en moe - der; succesvolle therapie is de gezamenlijke creatie van patiënt en therapeut; psycho - therapie vindt plaats in de overlap van twee speelruimten, die van de patiënt en die van de therapeut."

Heinz Kohut gaat naar mijn gevoel nog een stap verder dan Winnicott. In zijn werk wordt een centrale plaats toebedeeld aan het begrip ‘zelf’ en aan de rol van de moe - der. Waar Melanie Klein vooral aandacht had voor het driftleven en de daarmee sa - menhangende fantasiewereld, gaat de aandacht van Kohut naar de ervaring van het individu. Hij is niet enthousiast over psychoanalytisch bepaalde verbale interpretaties naar jonge kinderen toe. Over de psychoanalyse zegt hij : "Het gaat niet om biolo - gische speculaties, maar om verdieping van het inzicht in het innerlijk leven van de mens door introspectie en empathie."


Referenties

Cambien. J. (1988). Fantasie in het werk van Melanie Klein. Tijdschrift voor Psychotherapie, 14, 258-268

Ingleby. J.D. (1992). Melanie Klein en de Britse object-relatie theorie. In C. H. Van Nijnatten (Ed.). Psychodynamische Ontwikkelingsmodellen.(pp ). Meppel : Boom.

Meisser. W. W. (1993). A note on projective identification. In G. H Pollock (Ed.). Pivotal papers on Identification. (pp. 347-366) International University Press, Inca: Madison CT US


Een Definitie van Filiale Maturiteit

Het concept filiale maturiteit werd voor het eerst gebruikt door Blenkner. De ouder- kind relatie ontwikkelt zich voortdurend. Afhankelijkheid, gehechtheid, wederzijds begrip, enz. nemen nieuwe vormen aan. Een mijlpaal in deze relatieontwikkeling is volgens Blenkner het moment waarop ouders zelf ook hulp, zorg en steun nodig heb - ben. Er wordt dan opgeroepen tot het opnemen van radicaal nieuwe rollen waardoor het evenwicht in de relatie verstoord wordt. Het herstelde evenwicht noemt Blenkner de filiale maturiteit. Nydegger heeft het niet over een filiale crisis maar over een ge - leidelijk besef van de toenemende hulpbehoevendheid.

Hoe dan ook filiale maturiteit wordt beschouwd als een stadium in de ontwikkeling. Als voorafgaande stadia voldoende positief doorlopen werden dan volgen als vanzelf - sprekend de bereidheid en de capaciteiten tot adequate hulpverlening. En de feitelijke hulpverlening is op haar beurt voorbereiding tot volgende stadia.

Filiale maturiteit lijkt mij dan ook geformuleerd te kunnen worden als het in staat zijn om het stadium in zijn leven te doorlopen waarin de filiale rol vereist dat men op een adequate manier ingaat op de hulpvraag van de ouder wordende ouders


Een definitie van Parentificatie

Persoonlijk zou ik de term ‘parentificatie’ als volgt omschrijven : een ouderfiguur kent een kind een rol toe - die het kind al dan niet opneemt - of een kind neemt een rol op zich maar die rol is van nature niet de rol van het kind maar eerder de rol van een ouderfiguur. Dit toekennen en/of opnemen van een onnatuurlijke rol is waarschijnlijk niet voortdurend en/of niet op alle terreinen en zou misschien soms ook goed kunnen zijn. Wanneer het kind beschuldigd wordt van het tekortschieten van iets wat niet in zijn mogelijkheden ligt of wanneer het kind door de toegekende en/of opgenomen rol gaat scheefgroeien of psychisch in de problemen raakt, is er sprake van een problematische opvoedingssituatie als gevolg van de parentificatie.

Opmerkingen bij de literatuurstudie :


- In de literatuur spreekt men ook van gezonde parentificatie wanneer kinderen op een gezonde manier voor hun ouders zorgen. Ik denk dat het beter zou zijn om verschillende termen te gebruiken als men het heeft over gezonde zorg voor ouders versus ongezonde parentificatie.

- Volgens de definiëring van Mevr. Alice van der Pas zou er geen sprake zijn van parentificatie als het kind de rol die men hem langdurig probeert op te dringen, niet opneemt. In dit geval zou zij spreken van verwaarlozing of emotionele mishandeling. Persoonlijk geloof ik dat ook in dit geval sprake is van een parentificatieprobleem.

- Het woord 'parentificatie' laat vermoeden dat het kind een ouderrol opneemt waarbij men denkt aan een materieel en emotioneel verzorgende rol. In de literatuur vallen echter ook de rollen zondebok, slachtoffer of modelkind onder de parentificatierollen. Men kan dit begrijpen omdat al deze rollen moeten tegemoetkomen aan een nood of verlangen bij de ouders.

- In de literatuur en uit de praktijk leer je ook dat tussen ouders en kinderen een band bestaat die ook blijft bestaan als de ouders mishandelen of verwaarlozen. Men noemt


dit loyaliteit en volgens mij is het goed dat dit bestaat. Loyaliteit betekent echter niet dat men zich door elkaar laat beschadigen. Een kind mag (zich) dus niet (laten) parentificeren op een schadelijke manier.

- Ik geloof best dat er ouders zijn die tijdens hun levensgeschiedenis verwond zijn maar ik geloof dat wanneer ze hun kind de rol laten spelen die het van nature heeft, ze ook het meest zullen ontvangen van hun kind en omgekeerd dat door hun kind een rol op te dringen dat ze veel mooie dingen moeten missen die misschien een troost zouden geweest zijn na de eigen moeilijkheden.

Referenties

Van Campenhout, A., Het onderkennen van parentificatie in het kader van observatie en oriëntatie : eindverhandeling. Heverlee, Sociale Hogeschool, 1992.

Van der Pas, A., Gezinsfenomenen : artikelen over theorie en praktijk van de gezinsbehandeling. Alphen aan den Rijn, Samson Uitgeverij, 1973.

Vermeiren, K., Loyaliteit en Parentificatie binnen situaties van intrafamiliaal geweld : eindverhandeling. Heverlee, Sociale Hogeschool, 2004.


What does sin mean to you?

Sin means wrong-doing or even thinking. The bible, who is still alive and active (Hebr. 4,12), teaches in Romans 6:23 that ‘the wages of sin is death’ and in 1 John 5:17 that ‘all wrongdoing is sin but that there is sin not leading to death’. This is both true. From time to time, all fall into sin as they learn to walk with Christ. If we are willing to repent than God is abundant in mercy but if we do not repent or if we wilful and deliberately sin after we have received the knowledge of the truth, than we remain under the penalty of death (Hebrews 10:26-29). It is very sad if someone deliberate, self-willed and conscious decides to reject God and His ways and becomes unable to repent or feel remorse or sorrow but even then God does not take away a person’s freedom to choose.

“The sin that doesn’t lead to death refers to those who have God’s Spirit dwelling in them and who do desire to repent whenever they realize their sins. They are God- centered, keeping His commandments as a way of life. Their major focus is to please their Heavenly Father in every aspect of their lives. From time to time they stumble and sin, but quickly acknowledge their transgressions and humbly ask God for forgiveness”

But what if we are not sure if something is wrong or right e.g. some believe that it is wrong to eat meat while others believe it isn’t ? Romans 14 teaches us : Let each be fully convinced in his own mind without judging one another or grieving others. Each of us shall give account of himself to God and the faith we have, we have it to ourself before God. Whatever is not from faith is sin.

References : Belkum, André, “What Is the Sin That Leads to Death?” Life, Hope & Truth, https:// lifehopeandtruth.com/change/sin/sin-that-leads-to-death/


Debate between Christianity and Psychology

To understand the debate between Psychology and Christianity, I first have to say so - mething about the methods that psychology uses to develop his theories. When you study psychology you notice that only a little part of psychology and a very little part of clinical psychology meets the commonly accepted criteria to be scientific. Most theories can not be tested or possibly falsified and they don't rely on evidence. In fact many theories are the personal beliefs of founders who were able to convince other people. Freud invented the psychoanalyses, Rogers the Client-Centered therapy, Ellis the rational emotive behavioural therapy and so on. Most theories are based on intros - pection, interpretation and fantasies. Psychology - and according to some professio - nals also psychiatry - is more like a secular religion which is in many ways not com - patible with the bible. Psychologist who try to screen out the inconsistent parts of psychology are often criticized for this approach by other Christians. Some use the word psychoheresy, some say that psychology is a false and harmful believe system pretending to be a science and some say that there is evidence out of research that psychotherapy is ineffective and that the psychological presuppositions and founders are anti-Christian.

I believe that indeed the biblical view on psychological topics is often totally dif - ferent than the secular psychological view, that incorrupt scientific research is very important and that the bible is authoritative and sufficient for counselling. I learned from the books of biblical counselling by Larry Crabb: "we made a terrible mistake because for most of this century we have wrongly defined soul wounds as psycholo - gical disorders and delegated their treatment to trained specialists. Damaged psyches aren't the problem. The problem is disconnected souls. What we need is connection. What we need is a healing community. But connections are often obstructed by the tendencies to focus too much on competence, security or satisfaction.


Because of sin in the world, it is normal to find inner pain when you look honestly in - side yourself. If our goal becomes to deny and avoid pain and to protect our selves, we miss our real goal that is to love each other, to trust on God and to honour Him. Many problems are caused because people chose faulty goals to meet their needs for significance and security and because they want to make life work without God.

References

Crabb, Larry. Connecting. Word Publishing, 1997.

Crabb, Larry. Inside Out. NavPress, 2013

Crabb, Lawrence J. Effective Biblical Counseling. Zondervan, 2013.


New Age: een persoonlijke evaluatie

Waarachtig mens worden lijkt mij een zoekproces. Naar mijn gevoel is wie zoekt ge - lovig. Hij gelooft in een weg en wil eraan werken om die weg te volgen. Wegwijzers kunnen overal verstopt zitten. Misschien ook bij de New Age.

Roger Lenaers verdeelt New Age in lagere en hogere New Age. Lagere New Age omvat fenomenen die magisch, irrationeel, sensationeel en commercieel zijn. Weinig verrijkend dus (verrijkend figuurlijk bedoeld). Hogere New Age wordt o.a. geken - merkt door afwijzing van onze verzakelijkte, overwegend rationele levensvisie, ee r- herstel van intuïtieve kennis, holisme, nadruk op de belangrijkheid van de persoon - lijke ervaring. Met deze visies kan men als zoekend mens sympathiseren. Vooral er - varinggerichtheid vind ik persoonlijk veelbelovend. Binnen psychotherapie en onder - wijs worden hiermee hoopgevende resultaten bereikt. Misschien is ervaringgerich - theid ook belangrijk voor het religieus leven.

Het voornaamste kenmerk van de New-Ager lijkt mij echter de literatuur waarin hij gaat zoeken naar zingeving: de New-Ager baseert zich op nieuwe, existentiële theo - rieën en zet zich af tegen de bijbel als materiaal op zijn zoektocht. Deze keuze zou voortvloeien uit de aantrekkelijkheid van de nieuwe theorieën , een pantheïstische op - vatting en een afwijzen van de kerk.

In haar kritiek op de kerk kan men de New-Ager begrijpen; Hieruit hoeft echter geen afwijzing van de bijbel te volgen. De kerk brengt het geloof op een menselijke en dus onvolmaakte manier. Volgens Roger Lenaers heeft ze trouwens nog veel groeimoge - lijkheden.

De scheiding tussen pantheïsme en theïsme is naar mijn gevoel artificieel. God is voor mij zowel allesomvattend als persoonlijk. Hoe kan je van het transcendente een beeld vormen? De bijbel met zijn rijke symboliek neemt naar mijn gevoel geen stand - punt in maar nodigt veeleer uit om intuïtief te beleven wat ondefinieerbaar is. Wan -


neer de christen het heeft over zijn relatie met God, is dat vooral omdat hij die relatie ‘beleeft’ vanuit zijn geloof. Een argument op het vlak van de ervaring dus. De New- Ager met zijn liefde voor de ervaringskennis heeft hier weinig oog voor.

De aantrekkelijkheid van haar theorieën is volgens mij het voornaamste kenmerk van de New Age. Wanneer je snuffelt in New Age literatuur krijg je het gevoel dat de New-Ager de weg kent om snel en zonder moeite zijn levenszin te verwezenlijken. Naar mijn gevoel vraagt menswording diepe wortels en die groeien zelden op één dag. Lijden en dood zou de New-Ager graag zien verdwijnen. Ik geloof dat het goed is om ze te aanvaarden als deel van ons bestaan.

Wegwijzers zou ik dus niet gaan zoeken in de New Age literatuur ondanks sympathie voor veel van de visies van de New-Ager. Wie zoekt naar literatuur vindt trouwens ook nieuw existentieel gedachtegoed dat christelijk geïnspireerd is en juist deze menswording als groeiproces beklemtoont. Bernard Besret (1976) formuleert het mooi wanneer hij schrijft :

“Et ainsi de commencement en commencement, se poursuit un itinéraire où continui - té et rupture sans cesse se conjuguent, la rupture ouvrant toujours un peu plus la ca - pacité de vivre que la continuité assure. Jusqu’au jour de la dernière rupture….ce commencement qui n’a jamais de fin.”

L iteratuur

Besret, B. (1976). Et maintenant? In B. Besret, M. Maltese & E. Milcent. De commencement en commencement: itinéraire d’une déviance. (pp. 195-196). Paris: Seuil.

Leijsen, M. (1995). Focusing: psychotherapeutisch proces en religieuze ervaring. Tijdschrift voor psychotherapie, 21, 24-36.

Leanaers, R. (1993). New Age en christelijk geloof. In K. Cornette & K. Depoortere (Red). Frag - menten: postmoderniteit en theologie. (pp 121-144) Leuven: Acco.


Résumé d’une texte de Robotique et Systèmes intelligents

https://www.nae.fr/wp-content/uploads/

2019/04/20190410_ExecSum_Bonnell_Simon_RobotiqueEtSyste_mesIntelligents.pdf

Le texte que j’ai choisi résume l’état des lieux de la robotique française et propose une stratégie politique volontariste pour mieux intégrer la robotique. En effet, des innovations non seulement peuvent bouleverser mais ils peuvent aussi créer des nouveaux marchés mondiaux, l’hypercroissance, le leadership français et des réponses aux défis du siècle par une transformation sociétale.

Bien que la France compte deux des plus grosses entreprises en robotique industrielle, il accuse un réel retard de la dimension de densité robotique (nombre de robots pour 10.000 ouvriers qui est un indicateur de l’adoption par le secteur industriel). Les nouvelles robotiques sectorielles (la robotique logistique, médicale, agricole ou de la défense) sont en émergence rapide. Aussi les robots d’interactions sociales, la robotique éducative et la robotique deep tech se développent bien et des nouvelles robotiques techniques apparaissent dans des nombreux secteurs créant de nouveaux marchés mondiaux et ouvrant des opportunités de leaderships. Les taux de croissance sont impressionnants (+70%, +150%) mais sur des quantités mondiales encore dérisoires et le manque d’une taxinomie et d’un référentiel des acteurs de robotique est un frein au développement.

Aussi la croissance de l’intégrateur de robots industriels est freinée. Les intégrateurs de solutions robotiques sont un intermédiaire qui joue un rôle clé dans la chaîne de valeur et dans la transformation société mais ils sont entravé par des problèmes de trésorerie et les difficultés de recrutement ce qui est une menace de perte de valeur économique et de savoir-faire que chaque pays souffre. Les nouvelles robotiques appellent la création et le développement de nouveaux intégrateurs qui agréger de compétences historiques et nouvelles.


Il est vrai que l’ innovation robotique française foisonne, s’étale sur un large spectre d’acteurs et est diffuse et dynamique. Malheureusement ils sont encore beaucoup de problèmes pour le soutenir. La transformation dépend aussi du facteur humain dont il faut prendre soin: l’impact sur l’emploi, pénurie de talents qualifiés, le besoin pressant de connaissances objectives et de visions prospectives non anxiogènes. Mais certes la France a de multiples atouts pour saisir les opportunités des nouvelles robotiques. Sa R&D d’excellence, ses talentueux ingénieurs, ses grands groupes leaders et sa forte dynamique entrepreneuriale d’innovations dans les nouvelles robotiques appuient une stratégie audacieuse de conquête de leaderships mondiaux.

Le Japon, qui fournit 52% des robots industriels du marché mondial, est le leader mondial de la robotique. La Chine est une superpuissance Robotique et IA mondiale et les États-Unis, des leaders mondiaux sur des marchés de niches et une superpuissance du web avec une stratégie affirmée en robotique. La stratégie robotique en Europe dépendra des secteurs traditionnels intégrant la robotique. L’Europe mise sur l’entrepreneuriat et l’innovation pour la création de nouveaux marchés. La France développe des technologies de premier plan mondial en termes qualitatifs.

À la fin du rapport, 10 propositions ont été formulées pour mieux intégrer la robotique au sein de dispositifs existants, pour stimuler et développer les dynamiques territoriales exemplaires et pour passer d’un foisonnement d’initiatives à une coopération stratégique.

Le rapport, qui est présenté aux ministères, a pour objectif, avec une synthèse des idées, d’encourager l’intégration de la robotique pour atteindre une transformation profonde et positive de la société.